De shetlandpony leeft sinds vele eeuwen in het uiterste noorden van Schotland, op de noordelijk gelegen Orkney Eilanden en op de 117 Shetland Eilanden. Van deze barre archipel worden maar twintig eilanden door mensen bewoond. Het zijn vrij koude, onherbergzame streken met uitgestrekte heidevelden en een rotsachtige bodem zonder bomen waarop pony's, schapen en runderen grazen.
Het zijn vermoedelijk deze zware levensomstandigheden die ervoor hebben gezorgd dat de shetlandpony zo klein is gebleven én zo een stevige weerstand heeft ontwikkeld. Niets schijnt shetlanders te deren: koude, droogte, warmte, regen, sneeuw: ze verdragen alles.
Oorspronkelijk werden deze kleine, gedrongen paardjes met een maximum schofthoogte van 107 cm voor het werk op de akker gebruikt en nadien in de mijnen voor het trekken van kolenwagentjes. Na de Tweede Wereldoorlog maakten de shetlandpony's school als hobbydier en rijpony voor de kinderen.
De gemiddelde schofthoogte van de shetlander evolueerde naar 85 cm. Sinds een 25-tal jaren fokt men in België bovendien mini-Shetlanders, waarvan de schofthoogte tot rond 70 centimeter is gedaald.
Een paar typische kenmerken voor de shetlandpony zijn een stompe, kleine en brede kop die goed verbonden is met de hals; grote en goed openstaande neusgaten; zeer kleine en rechtopstaande oren; een stevig gedrongen lichaam; een bijzonder brede manenkam; een sterk en goed gespierd beendergestel en korte, krachtige soepele en snelle gangen. Het zijn pony's die durf, vitaliteit, kracht, blijheid en moed uitstralen.